Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2375. Zich verslingeren aan (of op),d.i. verzotten, verlieven op iemand of iets; meestal in ongunstigen zin, evenals zich aan iemand vergooien of zich versmijten (Draaijer, 45). Eigenlijk zich om iets slingeren, zich hechten aan, verkleven aan; mnl. en 17de eeuw ook zich verhangen aan iemand; zuidndl. verhangen zijn naar iet, er op verzot zijn. Niet altijd is de uitdrukking in ongunstigen zin gebruikt; in de 17de en 18de eeuw komt zij gewoonlijk in gunstigen zin voor; zie De Jager, Frequ. II, 545; Brandt, Leven v. Vondel, reg. 575: Inzonderheid waren zyne (L.J. Baask's) zonen en dochters verslingert op de dichtkunst; reg. 671: De kunst, daar hy (Vondel) hoe langs hoe meer op verslingerdeGa naar voetnoot5); Hooft, Ged. II, 240; Vondel, Salomon, 1168: Ghy zoudt op dees Godin verslingeren en verlieven; Lucifer, 1025; Virg. II, 6: Eneas en Dido, op hem zoo jammerlijck verslingert; II, 200 | |
[pagina 406]
| |
(op het leven verslingert); Winschooten, 261; C. Wildsch. II, 383; verslingerd raaken; enz. Halma, 695: Op een vrouwmensch verslingeren; zig aan een hoer verslingeren; Sewel, 874: Op een vrouwmensch verslingerd, fallen desperately in love with a woman; zich ergens aan verslingeren, to become exceeding fond of a thing, to be hurried away with it; Harreb. III, 76; Nw. Amsterdammer, 27 Febr. 1915 p. 11, k. 1: Ronduit gezeid, wij hier buiten waren vreeselijk verslingerd aan de Groene (een weekblad). Syn. was versnot zijn op iemandGa naar voetnoot1); thans dial. vergreld zijn op iemand (De Jager, Frequ. II, 222Ga naar voetnoot2); Molema 446 a). |
|