Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2369. Iemand verlakken,d.i. iemand bedriegen, eig. iemand verstrikken, daar dit werkw. eene afleiding is van het znw. ‘lak’ in den zin van strik, lat. laqueus, fr. lacs (vgl. lat. lactare, bedriegenGa naar voetnoot1)); syn. van iemand verniggelen, vernichelen (Boekenoogen, 1128; Het Volk, 15 April 1915, p. 1 k. 3: Het gevolg is, dat de fijne heeren, met hun verheven blik op het ondermaansche en hun teeder besnaard gemoed, het gevoel hebben verniggeld te zijn); besabelen (in M. de Br. 85); besabbelen (V.v.d.D. 199), verneuriën (in Nachtb. 146; Landl. 8; 117; 191; 224; V.v.d.D. 8; Boefje, 61; verneurie- | |
[pagina 403]
| |
derij (in Boefje, 69Ga naar voetnoot1)). Vgl. Mnl. Wdb. IV, 67; Mar. v. Nijm. 588: Ick sal eer een iaer meer dan duysent sielen verlacken; Stallaert II, 133; Kiliaen: Verlacken, illecebris fallere, pellicere; ook iemand lakken (bij Ogier); zie verder Trou m. Bl. 68; 181; Heemskerk, Minnek. 84: Soeckt u mee-vryer in geen stricken te verlakken; Hooft, Brieven, 243; 266; Huygens VI, 165: Die de Leewerck wil verlacken,
Moet sich vroegh ten bedd' uyt packen.
Brederoo I, 17, vs. 10: Ick plach de bloode Haas in 't Legher te verlacken; Oudemans, Wdb. op Brederoo, 431; op Hooft, 375; Taalgids I, 301; Janus, 96: Wij hebben u verlakt; t' is waar: hard verlakt! Maar, eilieve! waarom zouden wij het niet gedaan hebben? Zulk een schoone gelegenheid, om zoo een aantal gekken bij den neus te leiden, biedt zich niet alle dagen aan; C. Wildsch. III, 67; 255; Br. v. Abr. Bl. II, 100; V.v.d.D. 192; Barb. 153; Nw. School III, 110; VII, 250; Groot-Nederland, 1914, bl. 396; Leersch. 129; Nkr. II, 2 Mei p. 2; III, 17 Jan. p. 2; VII, 22 Maart p. 6; verlakkerij in Nkr. VIII, 15 Febr. p. 6; fri. bilakke, forlakke, verlakken; forlakker, guit, bedrieger; oostfri. ferlakken; vgl. ook het hd. jemand lackieren, lackmeiern (afgeleid van het znw. lack (hars), jem. leimen (vgl. fr. coller qqn) en het amer. to gum, fr. leurrer qqn, welke uitdrukkingen aan de vogelvangst ontleend zijn. |
|