Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2305. Uil of (Uils)kuiken,Ga naar eind2305stommeling, dom individu; Kil. Wl, homo stolidus et improbus; Winschooten, 333: Het is een uil van een vent, een lomp: jouw uilskuiken! Coster, 226, 12. Hartelijcke bedanckende dese ghestoorde Uylskuykens, datse alle de wereldt met haar roepen en krijten ... in dese benauden | |
[pagina 377]
| |
tydt soo gaende ghemaect hebben, dat de speelplaets (schouwburg) te enghe was om de aenschouwers te vatten; Halma, 713: Uil, uilskop, uilskuiken, halve gek; Sewel, 807: Hy is een rechte uil, he is a silly fellow: 't Is een uilskop, he is a blockhead; uilskuiken, zotskap, a coxcomb; Tuinman I, 205: 't Is een uil, dit is een smaadnaam, dien men aan een weetniet geeft; 218: 't Is een malloot, een slechthoofd, een schaapshoofd, een kiekenshoofd; E. Wolff-Bekker, Brieven, bl. 29: Wat praat gij toch van lompe boeren verguld uilskuiken, dat niets weet; Draaijer, 22: Küken, lomperd, ezel, dwaas. Voor Zuidndl. vgl. Antw. Idiot. 1279: uil, uilekop, dommerik, domoor; 2099: zoo som, lomp, stom als een uil; 647: E kieken zonder kop, een onbezonnen mensch. |
|