Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2284. Tranen met tuiten huilen (schreien of lachen),d.w.z. groote, dikke tranen schreien (mnl. vloetoogen) of lachen; vooral van kinderen gezegd, die om eene kleinigheid zich zeer aanstellen. Tranen met tuiten zijn eig. groote, dikke tranen, die boven in een tuit, een punt, uitloopen (vgl. De Bo, 1195). Syn. tranen als oliekoeken (in B.B. 149; 453); fri. triennen as balstiennen (klinkers); Maastricht: snotsellelaank kriete. In de 17de eeuw komt de uitdrukking voor bij Brederoo I, 373, vs. 2134: Maar holla, ik moet ierst gaan huylen tranen met tuyten; Smetius, 132; Paffenr. 198: Hy krijt tranen met tuyte. Zie verder Tuinman I, 13: Traanen met tuiten schreyen, dit zegt men jokswijze van huilbalken, die een groot gebaar van ongemeende droefheid maken; Halma, 654: Traanen met tuiten schreijen, pleurer à chaudes larmes; Harreb. II, 342 b; Nkr. VII, 29 Maart p. 5; VIII, 15 Febr. p. 2. Hiernaast tranen met tuiten lachen o.a. in Nw. School IV, 115: Die andere baas was toch zoo'n leuke piemelGa naar voetnoot2), ze lachten tranen met tuiten als hij aan 't vertellen was. |
|