Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2279. In (het) touw zijn,d.w.z. druk bezig zijn, in spier zijn (Noordh.). ‘Touw is waarschijnlijk genomen van de strengen van een tuig, waarin een paard voor ploeg of vrachtwagen gespannen is’ (Harreb. II, 341 b). Deze meening wordt bevestigd door Westerbaen, Ged. II, 104: Och, hoe geluckigh zyn dees hooghverlichte mannen, terwyl sy besigh syn en in het tou gespannen (= ingespannen bezig zijn); II, bl. 16: Hooghgeleerde mannen, die haer altijds in 't tou van besigheden spannen; Huygens, Hofw. 2828: Soo scheid ick van mijn' vriend, soo treed ick uyt mijn touw (d.i. uit mijn gareel of de treklijn); vgl. ook in 't haam (gareelGa naar voetnoot3)) zijn (Boekenoogen, 1313; N. Taalgids XI, 305), dat ook in Limburg bekend is (Welters, 78: altijd in den haam zijn, aanhoudend werken) en het Hagelandsche en Antw. in de strengen staan, aangespannen zijn, lastigen arbeid doen, hard moeten werken; iemand in de stringe zetten, iemand hard doen arbeiden (Tuerlinckx, 598), dat herinnert aan 't hd. ins Geschirr gehen; sich ins Geschirr legen en aan het adj. angestrengt; ook kent men in het hd. im Joche sein en sich ins Zeug legen, sich in de Stränge legen. Zie verder Hoeufft, 608; vgl. Gew. Weuw. III, 46: Willig in het touw zijn; ook V. Janus, 3, 9: Van den ochtend tot den avond, altijd in het touw en nooit vrij af; fri. yn 't touw, 't spien, 'e line wêze naast yn in swiere sile rinne, een zware taak te vervullen hebben; vgl. no. 595. Syn. in 't getouw zijn, o.a. in M.z.A. 160: Van den ochtend tot den avond was hij in 't getouw. |
|