Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2275. Den toon aangeven (of (op)gevenGa naar voetnoot2)),d.w.z. den grondtoon laten hooren, waarnaar de zang ingericht of de instrumenten gestemd moeten worden (fr. donner le ton); bij overdracht, in een gezelschap, eene vereeniging enz. de persoon zijn die het voorbeeld geeft, en naar wien de overigen zich richten; Ndl. Wdb. I, 147; vgl. het hd. den Ton angeben; eng. to give the tone, en onze uitdr. den boventoon voeren (no. 338); mnl. discant singhen; 17de eeuw: de superius zingen (De Brune, Bank. I, 119). |
|