2256. Een ongeloovige Thomas,
d.w.z. iemand die niet spoedig iets gelooft, niet gauw te overtuigen is. Herinnering aan den Bijbel, Joh. XX, 25; vgl. Campen, 43: ick slachte die onghelovige Thomas, ick moet tasten ende voelen. Zie verder Harrebomée II, 329 b; C. Wildsch. VI, 8; Ndl. Wdb. X, 1620; Antw. Idiot. 1236; Claes, 235; fr. être incrédule comme Saint-Thomas; hd. ein ungläubiger Thomas; eng. an unbeleiving Thomas.