2235. Iemand aan den tand voelen,
d.w.z. iemands kennis of gevoelen onderzoeken; hem aan een streng onderzoek onderwerpen; iets trachten uit te vorschen. Deze spreekwijze is ontleend aan het keuren van paarden, waarbij men naar de kroon of afwrijvingsvlakte van de tanden den ouderdom bepaalt (vgl. no. 1753). Omstreeks het zevende jaar, wanneer de paarden aftandsch worden, verdwijnt bij hen een holte, de boon, in die vlakte, zoodat men mede hieraan hun ouderdom kan kennen. Zie Berkhey, Nat. Hist. IV1, 103; Ndl. Wdb. III, 440; Harreb. II, 324 a; Nw. School, VIII, 257: We zullen het jongemens wel 'es even aan de tand voelen; Propria Cures XXVI, 154: Toen trok hij naar professor de Gelder, die hem aan den tand moest voelen over zijn kennis van mathesis en algebra; Prikk. V. 19; Handelsblad, 22 April 1914 (avondbl.) p. 1 k. 1: Niet altijd werden collega-politiebeambten zoo aan den tand gevoeld; Het Volk, 5 Nov. 1913 p. 1 k. 4: De heer Rutgers kon niet nalaten de gelegenheid te benutten om den minister aan den tand te voelen betreffende zijn plannen met de Invaliditeitswet; Barb. 63: De familie is terug van het kerkhof en papt lekker aan in de achterkamer als Prosper Pollie aan de tand voelt; Handelsblad, 7 Juli 1915 (ochtendbl.) p. 3 k. 1: Jacques Mesnil, die in de Mercure Bode heeft aan den tand gevoeld over de pretenties der Duitsche uitvinding: kunstwetenschap; Afrik. iemand de