Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 344]
| |
2233. Tot de tanden gewapend zijn,d.w.z. geheel gewapend (ook fig.); mnl. gewapent tote in doghen. Vgl. Spaan, 159: Een Magnaat van Kujavien, welke tot de tanden gewapent was; Harreb. II, 324 a; Nw. School, IV, 198: Ik begrijp niet, hoe u mij voor zoo stom kunt aanzien: dacht u nou werkelijk, dat wij zouden optreden zooals we dat in De N. School doen, zonder tot de tanden gewapend te zijn? De Telegraaf, 16 Jan. 1915 (avondbl.), p. 1. k. 4; enz. In de 17de eeuw lezen wij bij Hooft, Ned. Hist. 25: ‘Etlyken staaken, ten tanden toe, in schulden’Ga naar voetnoot1), waar wij zouden zeggen tot over de ooren, geheel en al. Elders bij Hooft, Brieven, 360: Tot de tanden bedoven. Ook in het hd. bis an die Zähne bewaffnet (verschanzt) sein; in het eng. to be armed up (or in iron) to the teeth; fr. être armé (ou être savant) jusqu' aux dents. |
|