2220. Iemand van de taart geven,
d.w.z. iemand slaag geven of hem beknorren, hem de les lezen; eene euphemistische uitdrukking. Te vergelijken is: iemand van de neut geven (Harreb. II, 131); tabak geven (Rutten, 226 a); een veeg, een lik, een streek uit de pan geven (Winschooten, 229); iemand tabakken of overtabakken (Tuerlinckx, 483; fr. passer qqn à tabac); iemand boter op zijn brood geven; iemand zijn soep, zijn haver geven (Joos, 73); iemand eene goede paté geven; iemand een wafel op zijne kaak geven; iemand eene taart geven (Schuerm. 461 a; 707 a); iemand een pata(a)t geven (Bijv. 234 b); van de saus geven (Claes, 210). Vgl. ook het fri. fen de neut krije; eng. to get beans, een standje krijgen; to give a person beans, iemand de les lezen; vgl. no. 1573.