2219. Taal noch teeken,
d.w.z. tijding noch eenig teeken van leven; ook in 't algemeen geen teeken van leven meer geven, niets; vooral verbonden met de werkwoorden hooren, vernemen en geven. In de 17de eeuw komt de uitdr. o.a. voor in Hooft's Brieven, 251: De Florentijnsche Historien moeten ergens verzeildt zijn, oft haar boodtschap vergeeten hebben, want ik verneem 'er taal nocht teeken af; bij Vondel, Leeuwendalers, 1485: Geen der ommelanden oit tael of teken broght, waer Duinrijcks weduw bleef; Pers, 471 a; 836 a. Zie verder Middelb. Avant. 52; Tuinman I, 369; C. Wildsch. III, 56 r en Sewel, 771: Hy gaf taal nog téken (hy sprak nog verroerde zig niet), he neither spoke nor moved. Ook daar is geen taal of teeken van te zien, daar is niets te hooren of te zien van hetgeen men zoekt (Taal- en Ltb. VI, 44); Afrik. Ons het nog nie taal of tyding van hom gehad nie. Voor Zuid-Nederland zie Schuermans, 707 a; De Bo, 1129 a; Antw. Idiot. 1217; Claes, 231; Waasch Idiot. 641 a; fri. ik krij tael noch teiken fen him.