Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 336]
| |
anderen alcoholischen drank, en het znw. kraag bewaart in deze uitdr. nog de oude beteekenis van hals, keelGa naar voetnoot1), zoodat de uitdr. eig. wil zeggen: eene groote hoeveelheid drank door den hals gegoten, achter de knoopen hebbenGa naar voetnoot2); ook zich een stuk inzettenGa naar voetnoot3). In Noord- en Zuid-Nederland is de uitdr. bekend; zie Harreb. I, 445; S.M. 46: Je hebt een stuk in je kraag als een opperman; Uit één pen, 110: 'n Heer die met een goed stuk in uit de societeit komt; Nkr. IV, 11 Dec. p. 3; VII, 24 Mei p. 4; Dievenp. 47; Ndl. Wdb. VIII, 1; De Telegraaf, 10 Febr. 1915 (ochtendbl.) p. 2 k. 5; Propria Cures, XXVI, 310; Schuermans, 285 a; Antw. Idiot. 1212; Teirl. II, 179; De Bo, 1122 b; Joos, 121 en ook Rutten, 36 b, die evenals Tuerlinckx, 93 vermeldt: zich een stuk in zijne botten drinken; verder Antw. Idiot. 672: 'e stuk in zijn klos hebben; 692: 'e stuk in zijn kont (of botten) hebben, dat ook bij ons bekend is; bl. 624: - in zijn kaske(n) hebben; Teirl. 241: e stik in de kollee. In Limburg ('t Daghet XII, 192): een bot op (of in) hebben, een stuk in zijn botten hebben; ne kraag ophebben (VIII, 35); ene dikke krage hebben (De Bo, 566); elders een stuk in zijn raap hebben (V. Schothorst, 188). Als variant hoort men ook: een stuk in zijn laars hebben of drinken (vgl. Landl. 317; Slop, 166; De Bo, 624: hij heeft zijne lerze vol; Waasch Idiot. 392: een stuk in zijn teerzen, botten hebben), waarmede te vergelijken is Boekenoogen, 551: ‘Iets in zijn laars steken, het in zijn kraag steken, naar binnen slaan, zoowel van spijzen als van dranken’; hij heeft een bonk in of een kleine bonk in den neus; hij heeft een bom in 't lijf, waarin de woorden bonk en bom beide eigenlijk beteekenen een groote hoeveelheidGa naar voetnoot4). Bij V. Hasselt op Kiliaen wordt nog geciteerd: hij heeft het in den mantel; Boekenoogen, 404: hij heeft een kast in (of aan), hij heeft een kaste; vgl. hij heeft het buis, vest, jak aan (Ndl. Wdb. III, 1763). In het Friesch: hy het in stik yn 'e krage, yn 'e kont of hy het in stik yn (as in Switser); in Groot-Nederland, Oct. 1914, bl. 432: Stommeling, je drinkt je 'n gat in je kraag! Zie Nav. 1897, 59; no. 1205 en vgl. hd. etwas im Kragen haben, half dronken zijn; in Zuid-Nederland o.a. een half knolleke, een schreef, een peer, een pruimke aanhebben, half dronken zijn. Maastricht: er heet ene stiefel, en proum in; zen laoi vol (Breuls, 83). Vgl. ook iets in zijn kamizool slaan, (eten) naar binnen slaan, spelen (Ndl. Wdb. VII, 1134). Zie no. 1665Ga naar voetnoot5). |
|