Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2189. Hij zit op zijn stokpaardje,d.w.z. hij spreekt over zijn geliefkoosd onderwerp of denkbeeld; ontleend aan het kinderspel. Een jongen zit graag op een stok met een paardenkop er aan, en verbeeldt zich een ruiter te zijn; dat is een van zijn lievelings-bezigheden. Zoo zit een volwassene op zijn stokpaardje, wanneer hij mag spreken over wat hij aangenaam vindt, over zijn lievelingsarbeid of over een onderwerp, waaraan hij bij voorkeur zijne aandacht wijdt. Op de oudste plaats is er sprake van een ‘hobbelpaard’; vgl. C. Wildsch. III, 204: De Heer de Groot had ondertusschen zulk een weg op zijn hobbelpaard afgelegd, dat hij niet zien kon dat Keetje geeuwde; Busk. Huet, Rembr.2 199: Elke eeuw heeft hare hobbelpaarden; Kunstl. II, 180: Dan zag ie ze (zoo'n menschenkrans) wippen, leuterig en saai, met een pedant-stom lachje op hun meening-hobbelpaardjes; Ndl. Wdb. VI, 776; XII, 59. ‘Stokpaardje’ komt voor in Harreb. II, 309; V. Janus, 276; Van Eijk II, nal. 39; Handelsblad, 23 Febr. 1915 (ochtendbl.) p. 2 k. 4; Nkr. III, 25 Dec. p. 6; Potgieter, Verh. en Vert. II 34; Nkr. IX, 27 Dec. p. 2: Zij (de Soc. Dem. Kamerleden) hebben hun stokpaardje reeds bestegen en zijn op deze vurige rossinanten manmoedig het politieke tournooiveld binnen gereden; VII, 31 Mei p. 2; Nw. Amsterdammer, 2 Januari 1915 p. 1 k. 4: Politieke stokpaardjes; Diamst. 323; enz. | |
[pagina 324]
| |
Afrik. iemand ry op sy stokperdjie. Vgl. eng. to ride one's hobby(-horse); hd. sein Steckenpferd reitenGa naar voetnoot1); fr. chevaucher son dada; chacun a son cheval de bataille ou sa marotte, dat herinnert aan onze verouderde uitdr. ieder zot heeft zijn marot (zotskolf). |
|