2166. Men moet stegen voor straten kennen,
d.w.z. men moet onderscheid weten te maken tusschen menschen van verschillenden rang en stand of van verschillenden aard, en zich daarnaar schikken. Vgl. voor de 16de eeuw Sart. I, 2, 35: kent steghen voor straten, dat aldaar gelijkgesteld wordt aan ‘ghij moet rijden en omsien’; 7, 62: Hy weet goet ende quaet, hy kent straten voor stegen. Zie verder Cats I, 469; Gew. Weeuw I, 17; Verl. Soon, 36: Ick kan stegen voor straten; Tuinman I, 156; Archief IV, 27; W. Leevend IV, 38: Steegen uit straten kennen; Br. v. Abr. Bl. I, 296: Straaten uit steegen kennen; V. Janus, 7: Straaten voor steegen kennen; Halma, 618: Hij kent geen steegen voor straaten, hij maakt geen onderscheid van personen.