2126. Verandering van spijs doet eten,
d.w.z. door nu en dan eens te veranderen van spijs, behoudt men eetlust; bij overdracht: door verandering van werkzaamheid, van uitspanning enz. verliest men den lust, het genoegen daarin niet; gri. μεταβολὴ παντῶν γλυκύ; lat. varietas delectat. In de Prov. Comm. 759 vinden we: vele gherichten doen vele eten, hoc plures escae faciunt bene quodlibet esse. Vgl. verder Sart. I, 8, 31: veranderingh van spijs doet wel eeten; Smetius, 159: verscheydentheyt van spijse doet eten; Huygens, Een onwetend Medecyn, 20: nieuwe schotelen ontsteken niew' begeert; V.d. Venne, 260: verandering van Gras doet de Koeyen dyen; De Brune, 177:
Veranderingh van praet en kout,
De menschen in vermaecking houdt.
De nieuwe spijs tot sausse streckt,
Die ons den appetijd verweckt.
Zoo ook bij Brederoo, I, 278, vs. 255: Verandering van spijs, seyt men, doet wel eten (obscoen); III, 412, 71: Verandering van spijs maakt lust en appetijt; Vierl. 36; Tuinman I, 341: verandering van spijs doet wel