Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2113. Met spek schieten,d.w.z. liegen, opsnijden, met de leugenpees schieten (Harreb. II, 18 a); fri. mei spek scjitte, waarvoor men in Groningen ook zegt een spekkoegel op 't geweer hebben (Molema, 565 a); in het Haspengouwsch er onder schieten (Rutten, 200 a). Deze uitdr. wordt aangetroffen in het Boek der Rabauwen en Naaktridders, 37: Hoort hoe hy met speck daer schiet; Klucht van Claes Cloet, 12 v: Je hoeft mit gien speck te schieten; in V.d. Venne's Tafereel van de Belacchende Werelt, 45: Schoot ick somwijl mittet speck, dickwils snoerden ick mijn beck; bij Winschooten, 229: Met spek schieten, te weeten, om brand te veroorsaken in des vijands schip: oneigendlijk iemand scherp aan tasten: en sijn saaligheid lustig zeggen: hij schoot geweldig met spek: hij gaf hem genoeg te ruiken’. In de Bisschop voor Groningen op de maniere van Tragi-Comedie door C.H. 4de Uytkomst: | |
[pagina 290]
| |
Geeft lardum cameraden
T'sa groetwe te gelijck en te gelijck weer ladenGa naar voetnoot1).
Vandaar een spekschieter, een druktemaker, iemand die den baas speelt, in welken zin we dit woord lezen in Pamfletten, Muller no. 584, anno 1607, 4 v: Hy spreeckt de waerheyt, so recht als een sickel mach wesen.
Jae al had den Duyvel sijn tonghe belesen,
So en mocht hy niet beter roeren sijnen duyme.
Alsulcke Spec-schieters zijn in 't Pausdom opgheresen,
Die soo konnen Philosopheeren int ruyme
Ghelyck als onsen I.H. hier volgt sijn costume.
De ontwikkeling der beteekenissen kan dus zijn: met een met spek voorzienen brandkogel schieten; geweldig aantasten, een uitbrander geven, met grof geschut schieten, groote woorden gebruiken, opsnijden, bluffen, liegenGa naar voetnoot2). In de bet. ‘iemand onder handen nemen’, ‘de les lezen’ komt de uitdr. in de 18de eeuw nog voor bij Sewel, 738: Hy schoot lustig met spek op hem, he upbraided him severely, he gave him his shareGa naar voetnoot3). Zie verder Tuinman I, 32; Afrik. met spek schiet; hy skiet nie alleen met spek nie, maar hy gooi met die heele vark; Harreb. II, 284; Amstelv. 152: Leeuwen, tijgers, giraffen, die door een zekeren Roosevelt met spek geschoten zijn in de binnenlanden van ‘Humbug’; Nw. School, VII, 244: Zoo'n schutter met het spek zijner opgeblazenheid; De Amsterdammer, 26 Jan. 1924, p. 6 k. 2: Met leede oogen heb ik de toenemende onzedelijkheid op handels- en scheepvaartgebied, zich uitend in het met spek schieten bij het opmaken der jaarbalansen.... waargenomen; Ndl. Wdb. XIV, 586. In Zuid-Nederland is de uitdr. eveneens in den tegenwoordigen zin bekend, volgens Schuermans, 587 b; Joos, 93; Antw. Idiot. 2052: met spek schieten, liegen. Voor het nd. vgl. Wander IV, 677: er Scheust mit spek (in Hessen von einem Lügenhaften). |
|