Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2111. De (of zijn) spat zetten (of er in zetten),d.w.z. het op een loopen zetten, er de latten, de kuiten in zetten, snel wegloopen; er een spatje op leggen; er een spatje of de spat inzetten, er den stap, er gang in zetten; in het Afrik.: die spat set (Onze Volkstaal III, 143); laat spaander (of spat); in het Zaaansch: den spat opnemen, snel gaan loopen, aan den haal gaan (Boekenoogen, 970), waarvoor in het Westvl. gebruikt wordt spetteren (De Bo, 1070); in Oost-Vl. en Kl.-Brab. speeten (Schuerm. 653 a; Waasch Idiot. 612) en in ndl. dial. er de spanker(d) in zetten of de spanker nemen naast spankeren, hard loopen (Boekenoogen, 969-970; Boefje, 34; Jord. 169; II, 134; 183; Peet, 80; S. en S. 31; Mgdh. 132: rondspankeren; Landl. 94; 180: wegspankeren; Jord. II, 378: Ze spankerde de Alhambra uit alsof een grandere haar op de hielen draafde); afspankeren (in D.v.S. 11), inspankeren (ald. 6). In de 18de eeuw ontmoeten we de uitdr. in de Gewaande Kraamvrouw, a. 1712, bl. 42: Ik sta 'm niet - ik zet de spat; Het wydberoemde Overtoompje (anno 1731), bl. 32: Sy kregen my by mijn Gat,
En ik most 'er aen geloven,
En myn maet zetten sijn spat.
Köster Henke, 64; O.K. 166: Daar bijt me dat vuile dier naar mijn jongen en zet meteen de spat; Dievenp. 27: Meteen, dat ze ons van vlak-bij in de gaten krijge, zetten de twee op-den-uitkijk er den spat in; Uit één pen, 116: Manus smeet zijn ratel weg en zette de spat; Het Volk, 18 April 1914, p. 7 k. 2: Schielijk sprong hij op het paartje toe, met het gevolg dat mevrouw flauw viel en de ander de spat zette; Zondagsblad v. Het Volk, 28 Dec. 1912, p. 1; Jord. 58; II, 18; 120; | |
[pagina 289]
| |
410; Op R. en T. 16: Maar eenmaal heb ik toch mijn lange beenen moeten opnemen en de spat zetten; V.v.d.D. 159: Ik neem 'n sprong en zet er de spat in; fri. de spatte sette. Het znw. ‘spat’ behoort bij het wkw. ‘spatten’ in den zin van wegspringen, wegloopen, uiteenstuiven (fri. spatte), in welke bet. het in de 17de eeuw o.a. voorkomt bij Vondel (Aeneis, 5de Boek, vs. 795). Zie De Jager, Frequ. II, 606 vlgg.Ga naar voetnoot1); vgl. de synoniemen den stap, den gang opnemen (Ndl. Wdb. XI, 1050). |
|