2102. Hij zet de sokken (er in),
d.i. hij maakt beenen, zet het op een loopen, zet er den pas in; ook: hij geeft zijn paard de sporen (Woordenschat, 1078); hij zet 'em of geeft 'm de sokken, fri. hy jowt 'm de sokken, hij geeft 'em katoen, hij is een en al ijver voor die zaak; hy sette de sokken der yn, hij ging aan den haal; geef hem de sokken! spoed u! pak aan! veeg 'em! raak 'em! Harreb. II, 281 a; Boekenoogen, 966; De Vries, 97: de sokken d'r in zetten, 't op een loopen zetten; Köster Henke, 64: sokken, hard loopen. De sokken zetten, hard loopen; Zandstr. 97: Ik veranderde heelegaar, zet' er de sokken in, hij me na; Jord. II, 330: As je nie gauw de sokke set, krijg je 'n pot op je wang; bl. 378: Ze had geen splint en nou zette het beest de sokken; Peet, 138; Handelsblad, 3 Maart 1922 (O), p. 5 k. 2: Zij wandelden heel bedaard; Mc. Kenna, de financier, en de minister Baldwin schenen er de sokken in te zetten. Vgl. het hgd. sich auf die Socken (oder die Strümpfe) machen; nd. sich up de scholappen geven; ook socken, gaan (vgl. bij ons in de 17de eeuw sokken). Voor de verklaring der uitdrukking vgl. men de syn. dial. uitdr. er de beenen in zetten, er den pas in zetten; vgl. no. 1338 en 2101.