Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2101. Van (of voor) de sokkenwordt verbonden met verschillende werkwoorden en beteekent dan gewoonlijk ‘van de been’, ‘van de baan’, ‘onderstboven’. Vgl. van de sokken vallen, flauw vallen; van de sokken getimmerd, gedegradeerd (Woordenschat, 1098). In jagerstaal verstaat men onder sok het onderste deel van den achterpoot van een haas of een konijn, en wordt op de sokken zijn gebezigd in den zin van loopen van haas of konijnGa naar voetnoot2). Vgl. Sjof. 206: Een lange rij groote meisjes botsten tegen een jongen, die haast van de sokken struikelde; Menschenw. 337: Ksjt! ksjt! katjes... siste 'n kerel, slaon jullie de gaile medam veur de sokke; Het Volk, 15 Juni 1914, p. 1 k. 2: En dan wordt de arme Brummelkamp door | |
[pagina 284]
| |
Ter Laan met een kanon van de sokken geschoten; Jong. 217: Als ze (de aansprekers) niet nu en dan een verheuging hadden, zou de makkolie van het vak ze per saldo van de sokken helpen; Prikk. V, 23: In de kamer praat hij ze allemaal van de sokken; Nkr. III, 19 Aug. p. 4: Hij sloeg ze met een enkel woord gewoonweg van de sokken; Nw. School IV, 92: De heeren lieten zich er heusch niet uit 't veld of van de sokken slaan; Nkr. III, 1 Aug. p. 6: Nou ben ik drie-vierden gestorven, nou ben ik van de sokken geslagen; Speenhoff III, 77: Rijdt zoo'n gek je van de sokken; Lvl. 73: Zie zoo, ik heb 'n gezellig avondje van de sokken geslagen; Nkr. III, 5 Sept. p. 3: Ik ben een vent die twaalf slokkies rustig van de sokken slaat; De Telegraaf, 17 Dec. 1914 (avondbl.), p. 1 k. 2: Het geglij en gestruikel begint alweer. ‘Oppassen, dat niemand van de sokken gaat’; Nw. Amsterdammer, 30 Januari 1915, p. 9 k. 1: Ik heb. ze (soldaten) in kudden langs de straten zien slenteren, waar ze iedereen van de sokken liepen; Handelsblad, 6 Febr. 1915 (ochtendbl.), p. 1 k. 5: Overdag worden er in deze passage de boemelaars van de sokken geloopen door de haastigen; Speenhoff VI, 59: Vrijdags waai je van de sokken; II, 49: Maar de tram is van de sokken, het verkeer is niets meer waard; Nkr. V, 9 Dec. p. 4: Het helpt niet als je van gebrek haast van de sokken slaat; De Vrijheid, 28 Mei 1924, 2de bl. k. 2: We lagen allemaal van de sokken; fri. in flesse fen 'e sokken slean; immen fen 'e soallen lichte; fen 'e soallen reitsje (vallen); syn. van de been af zijn in Kippev. II, 374: Het geachte blad is totaal van de been af; syn. iets van de beenen slaan; zie V. Ginneken, De Regenboogkl. v. Ndl. Taal, 116: Er werd een rondje gegeven, we sloegen het handig van de beenen. |
|