2078. In (of naar) geen zeven (of twee) slooten tegelijk loopen,
d.w.z. niet onvoorzichtig zijn, goed uitkijken, niet van gisteren zijn. Vgl. Snorp. 29: Daerom vreest men Man oock voor een ongelock; maer, datjet weet, ick en sel in gien twie slooten gelijck loopen; Tuinman I, 271: Hij zal in geen twee slooten seffens loopen (ook Nal. 14); C. Wildsch. VI, 26: Nu Tantelief! al je zorg en kwelling was voor niet: heb ik je niet altijd gezegd dat Keetje in geen twee slooten te gelijk loopen zou? Nest, 33; 101: Ik zal naar geen zeven slooten te gelijk loopen; J. Steynen, Verbijsterden, 24: Ze was een flinke bij-de-hande meid, zou in geen zeven slooten tegelijk loopen; V.v.d.D. 8: Ik mopperde dat ik toch zeker wel de baas over me zelf was en dat ik in geen zeven slooten tegelijk zou loopen; Ndl. Wdb. VIII, 2830. Vgl. voor Zuid-Nederland Waasch Idiot. 667: Hij zal in geen twee grachten te gelijk springen, als er maar een is, hij is slim, voorzichtig; Antw. Idiot. 2097: Hij zal in geen twee grachten (of slooten) te gelijk springen, hij is te slim om zich te laten beetnemen; Teirl. 515.