2059. Een slag slaan in (of naar) iets,
d.w.z. iets op den gis ramen; eig. in het wilde, in het honderd naar iets slaan, lukraak; mnl. den blinden slach slaen. Zie no. 2054 en vgl. Winschooten, 257: Slaat 'er een slag in: doet het bij de gis; Halma, 582: Wij moeten 'er eenen slag in slaan, wij moeten 't bij de gis raamen; Van Effen, Spect. IX, 147; Tuinman I, 225 verklaart men moet 'er een slag in slaan, de zaak door inschikking vereffenen. Vgl. voor Zuid-Nederland De Bo, 1028 a; Rutten, 206 b; Waasch Idiot. 593 b; Antw. Idiot. 1111: er 'ne(n) slag deur slagen, iets bij benadering bepalen, sprek. van eene rekening, eene schuld.