Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2058. Slabek of slasmoel.In Amsterdam wordt een groote mond een slabek, een slasmoel of een slamond genoemd; ook iemand die zoo'n mond opzet, heet een slabek; vgl. Slop, 233: Maar wat 'n slabekken! wat zeg-je me daarvan? ze zouen je waarachtig door de straat brengen, zulke kletswijven; Jord. 72: Toch durfde niet één der Paard-in-de-Schout-beschimpers zich op | |
[pagina 265]
| |
hem werpen, omdat hij zelf zoo'n brutaal prevelement had en een sla-bek voor tien, vol wreed en wrang gevloek en gedreig; Jord. II, 177: En voor den kijvenden slabek van zijn vrouw Nel, trilde hij van nerveuzigheid; bl. 129: Dan weer zet je een slabek en een kol (hebr. kool, stem) en schreeuw je; bl. 309: As je 'n mut aarepels in je slabek gooit.... seit de laatste nóg.... plomp! bl. 486: En je moeder.... die haaibaai....Ga naar voetnoot1), die slabek; Kunstl. 2: Kom, penneprikker, laat d'r je lijfie ereis beefe! Soo! soo! maar geen slabek van kuresou!; bl. 270: Zoo lapte ie dat sluwigjes en suste ie haar sla-mond; Falkl. V, 56: Hou je slabek dicht; Nest. 54: ‘Trijn’ riep ze met d'r slasmoel, d'r is iemand voor je. - Deze naam is ontleend aan iemand, die luide roept dat hij sla te koop heeft, en daarbij den mond wijd moet openzetten. |
|