Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2044. De sigaar zijn,Ga naar eind2044er bij zijn, zuur zijn, vooral bekend door de operette van H. Bouber, de Jantjes, waarin het couplet: Wordt nooit verliefd, want dan ben je verloren,
Je zeilt er in tot allebei je ooren;
Wordt nooit verliefd, meiden, wat ik zeg is waar:
Als je verliefd wordt, dan ben je de sigaar.
Het Volk, 15 Febr. 1922: Maar toen was de hanedresseur zelf de sigaar; omringd van eenige menschen uit het publiek werd-ie in een doek gevouwen en levend begraven; D.v.S. 20: Je suis le cigare! Gisterenmiddag moest ik bij den C.C. terecht staan wegens 'n vergrijp; Handelsblad, 21 Febr. 1916, p. 5 k. 5 (avondbl.): 't Was een echte Havanna, zei Pietje. Dat zag hij aan de asch. Zijn vader was sigarenmaker. Hij mocht ook een trekje doen. Ik bedoel Pietje. De meester zag het. Toen was ik de sigaar. Hij zei: wee je gebeente als ik je weer zie rooken; Elseviers Maandschr. XXVI, 63: En hoe kan ik naar zee gaan met een pandjesjas en een paraplu? Bovendien als opa, de vice-admiraal er achter komt, ben je de sigaar. Ook in den zin van zijn les niet kennen of een slechte beurt maken komt de sigaar of de sik zijn voor. Syn. is: de klos, de (te) piel, de pik, de pook zijn. |
|