2040. In het schuitje zijn (of zitten),
d.w.z. in eene zaak ingewikkeld zijn, welker bestuur men aan anderen overlaat, en overlaten moet (Weiland); zich met eene zaak ingelaten hebben, waaraan men zich niet meer kan onttrekken; vgl. die in het schuitje (of scheepje) zit, moet meevaren of moet er mee over, o.a. bij Van Effen, Spect. IX, 151; Harreb. II, 262; Nkr. VII, 19 Juli p. 2; Kalv. I, 67; Nest, 52: Maar ik zit nu eenmaal in het schuitje en men moet roeien met de riemen die men heeft; vgl. no. 1725 en Antw. Idiot. 1331: die in 't schipken is, moet veren, die gescheept is, moet varen; Waasch Idiot. 572 a: nu gij scheep zijt, moet gij veren; fr. qui s'est embarqué doit achever; fri. ik sit yn 't skipke en ik moat meifarre, ik moet de gevolgen er van dragen; vgl. mnl. ic ben in gewat dus moet ic waden over.