Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 254]
| |
2033. Iemand eene schrobbeering geven,d.w.z. iemand een standje geven, de les lezen, den mantel uitvegen; hem doorhalen, hem de ooren wasschen; iemand een katje gevenGa naar voetnoot1); eig. iemand op eene ruwe wijze boenen, zoodat deze uitdr. te vergelijken is met de vroegere iemand met een boender schrobben; iemand boenenGa naar voetnoot2). Vroeger kwam voor: iemand (be)schrobben (fri. immen biskrobje); iemand eene schrobbe of eene schrobbing geven; iemand schrobbeeren (De Jager, Frequ. I, 605; II, 497; Sewel, 713; Ndl. Wdb. II, 2001). De tegenwoordige uitdr. staat o.a. in W. Leevend I, 274; C. Wildsch. VI, 35; Br. v. Abr. Bl. I, VI. Voor Zuid-Nederland vgl.: iemand een schabaring geven (Ons Volksleven VII, 71; Antw. Idiot. 1058); eene schrabbade geven (Schuermans, 599 b); Rutten, 203: schrobben en schrobbing; in Deventer en elders in het Noorden ook: iemand een uitschrobbéring geven (Draaijer, 35 b); vgl. Waasch Idiot. 589: iemand zijn schuurwater geven; nd. eine gude Schrape krêgen (Eckart, 470). |
|