2023. Een schot(je) voor iets schieten (of steken),
d.w.z. een afsluiting of versperring ergens aanbrengen; fig. iets tegenhouden, den voortgang beletten; mnl. iet verscutten; 17de eeuw: schutten; in de Zaanstreek ergens den duim tusschen zetten (Boekenoogen, 183). Een ‘schot’ is een planken afsluiting, een beschot, schutting (vgl. het wkw. afschieten), terwijl ‘schieten’ moet worden opgevat in de beteekenis van snel er voor schuiven. De uitdr. komt in de middeleeuwen voor bij Hild. 212, 9 in den zin van eene afsluiting maken voor iets, en verder overdr. bij Sart. II, 8, 46: hy sal daer, Godt wouds, een schut voor schieten; Hooft, Ged. I, 140: U schoonvader Tijndar schoot een schot voor sulcken quaet; ook Warenar, vs. 805; bij Winschooten, 237: Ik sal daar wel een schot voor schieten: oneigendlijk, ik sal dat wel beletten. Zie verder Vondel, Virg. I, 38: o Bacchus, schiet een schot voor zulck een zwaricheit; II, 18: Het noodlot schiet er een schot voor; W.D. Hooft, Verl. Soon, 13; Asselijn, 232; 235; 239; Tijdschr. VIII, 122; H.S. 50: Ik zal daar een schotje voor leggen; C. Wildsch. I, 61; V. Janus, 143: Daar hoop ik een schutjen voor te steeken; Sewel, 710: Ik zal 'er een schot voor schieten, I'll put a stop to it; I will prevent it; Halma, 578: Ik zal daar een schut voor schieten, j'empêchera que cela n'arrive; in het fri.: ik scil dêr in skoatteltsje (grendel) foar strike of ik scil dêr in boerdtsje foar skutte; in Limb. er iemand een spijken vóór zetten ('t Daghet XII, 111); hd. der Sache einen Riegel vorschieben; einen Pflock vor etw. stecken. Syn. in de 16de eeuw een scof scuven voor of tegen iets (zie Despars I, 280; V. Ghistele, Virg. Aen. 123 b); in de 17de eeuw: een knoop slaan voor iets (Doeden, 15).