Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1970. Hij is schaakmat,d.w.z. hij is vastgezet (in een redetwist); hij weet geen uitweg meer. Het eerste deel van dit woord is ontleend aan het Perzische sjâh, koning; het tweede aan het Arab. mât, hij is gestorven, hij is dood, zoodat het geheele woord eig. beteekent de koning is dood. In de 17de eeuw wordt de uitdr. aangetroffen in Winschooten, 221: Schachmat, de Kooning is dood; Gew. Weeuw. II, 52: Dan kunnen wy hem zeer gemakkelijk schaak mat zetten. In de 18de eeuw vinden we nog de schrijfwijze schach mat (zie Van Effen, Spect. IX, 111); in het mnl. kende men enen scaec ende mat makenGa naar voetnoot1), dat nog voorkomt bij De Brune, Bank. II, 276 en Sewel, 693; 16de eeuw schaec en mat staen, geheel overwonnen zijn. In denzelfden zin gebruikt men iemand mat zetten, mnl. mat, evenals fr. mat naast échec et mat. Zie Ndl. Wdb. IX, 302; XIV, 128; Afrik. iemand skaakmat sit; Schoolblad XLIV, 362: Op de algemeene vergaderingen, waar de drommen afgevaardigden der steden geheel het platteland schaakmat kunnen zetten; en vgl. fr. échec et matGa naar voetnoot2); hd. jem. schachmatt machen; eng. to be checkmated. Zie Dozy, Oosterlingen, 79. |
|