Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 213]
| |
beteekend oneigendlijk het bewind hebben: gelijk ook aan het roer sitten, waarvoor wij thans ook zeggen het roer in handen hebben; Hooft, Ned. Hist. 444: Verzoekende de dorpen, vyf persoonen te mooghen uitmaaken, om, neevens de gemaghtighden der steeden, aan 't roer te zitten; Halma, 545: Aan 't roer van den staat zitten, in de regeering zijn. Vgl. ook Huygens, Scheeps-praet, en het znw. goeverneur, lat. gubernator, stuurman; hd. am Ruder sein, sitzen; eng. to be at the helm. |
|