Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1933. Rijden en rossen,d.w.z. hard rijden; eig. rijden en draven, doch thans wordt de uitdr. als eene tautologie opgevat, waarbij de beteekenis van rossen, wild, woest rijden, onvoorzichtig rijden, de overheerschende is; vgl. no. 1250. Zie Kiliaen: Rotsen, rossen, equitareGa naar voetnoot1); Langendijk, Spiegel der Vaderl. Koopl. 35: gereeden en gerostGa naar voetnoot2) en C. Wildsch. I, 56: te gaan rijden en rotsen. Bij Hooft, Brieven, 306 en Brederoo I, 380 lezen we reizen en rotsen; bij Pers, 513: rotsende en reysende; Halma, 550: Hij doet niet dan rotzen en rijden, il ne fait que chasser et courir; il est toujours à cheval; Sewel, 682: Ryden en rotsen, to ride post, to ride and shog. In Zuid-Nederland gebruikte men naast het tegenwoordige rijden en rossen ook rijden en rotsen, ritsen, rutsen; karren en rotsen, met wagens en peerden (De Bo, 496; Rutten, 188; Waasch Idiot. 552 a; Antw. Idiot. 1046); reizen en rotsen, waarvan vele plaatsen worden opgegeven door De Bo, 957 a; zie ook Schuermans, 540 a; Joos, 44; Waasch Idiot. 701: verrijden en verrotsen, verkwisten door te rijden. |
|