1918. Recht door zee gaan,
d.w.z. niet langs slinksche wegen gaan, geen omwegen gebruiken, eerlijk en oprecht zijn. Zie Winschooten, 244: Regt door see gaan, beteekend oneigendlijk, niemand ontsien: doen soo het behoord; De Brune, Bank. II 177; 302: Een onbewust ghemoed gaet recht ter zee, zonder kromstreken, of om-weghen te ghebruycken; Huygens, Zeestraet, vs. 128: Recht uyt door zee gaen; Tuinman I, 142: Dit zegt men van ymand die geene omwegen, noch kromme strecken gebruikt, maar onbeschroomt, zonder iets te wyken of te myden, doorstreeft; Van Effen, Spect. V, 31: Met een beproeft vriend moet men regt door zee gaan; Harreb. II, 495 a.