Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1916. Recht en slecht,Ga naar eind1916meestal slecht en recht, d.i. eenvoudig; eig. rechtuit, oprecht en eenvoudigGa naar voetnoot3), doch de beteekenis van slecht is overheerschend geworden (zie | |
[pagina 203]
| |
no. 882); fri. rjucht en sljucht; gron. slicht en recht (Molema, 380 b). Vgl. Plant.: Slecht ende recht, simple et droict, sans malice; Kil.: Slecht ende recht mensch, sincerus, simplex, apertus; R. Visscher, Sinnepoppen, 2de Schock, X: De menschen in de gulden eeuwe waren slecht en recht; Spieghel, 275: slecht en recht; 97: recht en slecht; Vondel, Salomon, 1238: slecht en recht; Huygens, Hofw. 2415: t Hollands slecht en recht; Brederoo II, 159; Van Moerk. 117; Br. v. Abr. Bl. I, XXIII. Ook in het Oostfri. slecht un recht weg; hd. schlecht und recht; recht und schlecht; schlechthin; fri. sljuchtwei. In Zuid-Nederland onbekend. |
|