Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1911. Radbraken,d.w.z. verknoeien, bederven, vooral van eene taal gezegd: slecht spreken, haar den hals breken; mnl. radebraken; hd. radebrechen (eine Sprache). Eig. beteekent dit wkw. op of onder een rad (de leden van een misdadiger) breken, kneuzen (vgl. ledebraken, ledebreken, verknoeien, en de uitdr. opgroeien voor galg en radGa naar voetnoot1); vgl. Lanc. II, 45020: Dat menne daer breken soude opt rat; Flor. 3479: Some riedense, dat mense hinge; | |
[pagina 201]
| |
some, dat mense op rade brake; Kiliaen: Braecken, vetus, j. breken, frangere, rumpere; radbraecken, rota torquere; rote insertum convellere noxium, et paulatim radiis rotarum convulsum lenta morte perimere; Plantijn: Raeybraken, casser et briser sur la roue, conquassere ossa in rota; dilaniare rotario supplicio; Halma, 528: Rabraaken, verknoeijen, bederven; Sewel, 661: De taal rabraaken, to speak a broken language; verder Grimm, Rechtsalterth. II, 265-267; Ndl. Wdb. III, 1001; 1005: 1230; VIII, 1205; Mnl. Wdb. VI, 942; Waasch Idiot. 543 en vgl. geradbraakt zijn; hd. gerädert sein; fr. être roué (de fatigue), zich afgemat en uitgeput gevoelen; ledebreken, zich zeer inspannen (17de eeuw en thans nog dial.). |
|