1910. Het vijfde rad (of wiel) aan den wagen,
d.w.z. iets overtolligs, hinderlijks; in de elfde eeuw in het lat. quem fastidimus, quinta est nobis rota plaustri (zie Germania XVIII, 315); Despars, IV, 240: Dat hij der al zo wel toe diende als tvijfde wiel an een waghene; Campen, 59: hy is daer wel soe nutte toe, als tvyfste radt anden waeghen; Sart. III, 3, 39: het soude u dienen als het vijfde wiel aen een wagen; vgl. ook Marnix, Byenc. 71 v: Daer na ghebruycken sy oock de gelijckenisse van het Water dat in Cana van Galileen wesentlijck verandert worde in Wijn; welcke ghelijckenisse hier alsoo wonderlijck wel dient, als het vijfste radt in de waghen; Coster, 37, vs. 806; Idinau, 228; Paffenr. 100; De Brune, 281:
Vier wielen aen een koets, is goed:
Het vijfde maer belet en doet.
Zie verder Joos, 18; 95; Waasch Idiot. 549: 713; Antw. Idiot. 2159: Er zooveul noodig zijn als 't vijfde wiel aan den wagen; Harreb. II, 208 b; Afrik. hy is 'n vyfde wiel aan die wa; Grimm IV, 575; Borchardt no. 398; Wander III, 1456; Dirksen I, 76; Bebel no. 565; en vgl. het hd. das fünfte Rad am Wagen; eng. the fifth wheel to (or on) the coach; het fr. servir comme une cinquième roue; fri. it fiifte wiel of tsjel oan e wein.