1903. In den put zitten,
d.w.z. in verlegenheid zitten; neerslachtig zijn, down zijn (eng. to be down or in the downs); wellicht ontleend aan het ganzenbord; vgl. Harrebomée II, 205: Die in den put zit, moet wachten, tot hij verlost wordt; Handelsblad, 9 Juli 1922, p. 9 k. 1: Het lijdt geen twijfel dat wij hier in den put zitten, diep in den economischen put of economisch diep in den put; Nkr. VIII, 7 Nov. p. 4: Een leening? en 't volk diep in de put?; 14 Nov. p. 1: Ja, m'n jongen, je ouwe vader zit leelijk in den put; Nkr. IX, 31 Juli p. 2: Gij zult wel ten naasten bij weten, hoe diep uw vriend Batavus thans in de put is gezeten; Nederland, Aug. 1914, p. 432: Mannetje, er staan bij mij kamers te huur, ik zit zelf in de put, dus.... - Iemand in den put helpen in Het Volk, 21 Juli 1915, p. 5 k. 3: De leiding van het veldleger is tegen haar taak niet opgewassen. Het beginsel van ancienniteit zal ons in dezen tijd onvermijdelijk in de put helpen; fri. hy siet dêr raer yn 'e put, hij zat daar in benarden toestand; Gallée, 35: in de pûte (verwarring met pütte?) kommen, in verval geraken.