Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 188]
| |
1882. Iets voor een prikje koopen,d.w.z. iets voor een kleinigheid, 17de eeuw een treusneusGa naar voetnoot1), koopen. Wellicht heeft prikje hier eig. de bet. van een klein stokje, een klein dun houtje en vandaar iets van weinig waarde, eene kleinigheid. Zie De Jager's artikel in de Latere Versch. 57-154; Nw. Ndl. Taalmagazijn II, 231; Nav. XXI, 577 en Molema, 339 a, die naast prikje ook opgeeft in denzelfden zin prikkedil. Doch het is ook mogelijk, dat we aan prik in den zin van munt moeten denken, waarin prixken in de middeleeuwen voorkomt en waaruit zich die van prijs kon ontwikkelen, bep. prijs dien men voor iets geven wil, in welke bet. het woord in Noord-Holland en Friesland zeer gewoon is (Boekenoogen, 791); vgl. ook: dat gaat boven mijn prik, boven het geld, dat ik er voor beschikbaar heb; dat is me te duur (De Vries, 90; Bouman, 84) òf dat gaat boven mijn verstand (Kunstl. 5 en no. 1806). Vgl. no. 1883. |
|