Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1880. Op zijn praatstoel zitten.‘Dit zegt men van een praatvaêr, die als op een gemakkelijk stoeltje, of klapbankje, aan 't vertellen geraakt is’ (Tuinman I, 195); in de Zaanstreek en elders: op zijn lulstoel zitten of ook zijn lulsokken aanhebben (Boekenoogen, 598). Zie Van Effen, Spect. V, 214; VIII, 187; Br. v. Abr. Bl. I, 191 en vgl. Hooft, Brieven III, 422: Als jck op mijn revelstoel coom; J.v. Heemskerk, Arcadia, 66: Dat wy soo wel konden t'saamen kouten, als of wy op een praat-stoel daer toe geseten hadden. Bij Huygens, Hofwyck 359: De prate-banck, van zoden daer geplantt. In het mnl. op sinen clapstoel sittenGa naar voetnoot1); ook was toen in denzelfden zin clapbanc bekend, dat in dial. nog voorkomt (Harreb. I, 31). In het fri. op 'e praetstoel sitte; in de Bommelerwaard op zənən pretterstoel zittə (V.d. Water, 120); Maastricht: op zene klapstool zitte (Breuls, 86). |
|