Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1876. Een raar poteten (of potnat),Ga naar eind1876d.w.z. een rare, vreemde snuiter; een wonderlijk, onverdragelijk mensch. In de middeleeuwen verstond men onder poteten gekookte spijs, zooals blijkt uit den Bijbel van 1477: Ende datmen hem alle daghe een broet gave, sonder dat poteten (Weiland en De Bo, 889 a: poteten, gekookt voedsel, kokagie). Overdrachtelijk werd dit genomen voor een mensch, evenals potmos in het Zaansch en het vroegere kompost; vgl. Paffenr. 134: wat boser stuk eten is dat; 58: je bent voorwaer eenen soeten pot nats (vgl. wat lekkers); Halma, 278: dat is een wonderlijke kompost, een wonderzinnig mensch; W. Leevend I, 195: Wel, misselijke Potnat, pas jy maar op je eigen roer. Zie Boekenoogen, 785; 786; Molema, 334 a; Gunnink, 189; Opprel, 78; Draaijer, 31; Schuermans, 503 b; Waasch Idiot. 532: nen vuilen pot eten aan de hand hebben, voor eene moeilijke zaak staan; Tuerlinckx, 509 en Antw. Idiot. 991: t' is in pose (portie), 't is al wat slecht is; in het fri.: dat is in raer stik iten (boterham), pôtiten (hutspot) of pôtnat. In de dieventaal komt poteten voor in den zin van ‘belooning’ (Köster Henke, 55). Vergelijk uitdrukkingen als mnl. een quaet suvel; een zeldzaam kraam (De Brune, Embl. 193; De Bo, 567; Antw. Idiot. 706); een vuil pastei (17de eeuw); 18de eeuw een raar portret (vgl. C. Wildsch. V, 269: Een mal portrait van een wijf; Harreb. II, 195: Het is een portretje: hang er eene mat voor; fri. in raer portret); een leuke pisang (Prikk. V, 24; Nw. School VII, 380Ga naar voetnoot1)) of banaan; een fijn, raar gebakje (Harreb. II, LXXI; Slop, 18: Ze kenden Pier, wisten welk een gebakkie hij was; Bergsma, 122: gebakkie(n), baksel, misbaksel, mispunt); een snoode schelvisch, een arg kind (Halma, 563; vgl. eng. a strange or queer fish); een rare, vreemde snijboon (of spersieboon; vgl. Het Volk, 22 Maart 1913, 5de bl. p. 1: Hoor die aangekleede snijboon nou es; Nkr. I, 23 Febr. p. 2: Overigens was hij een rare snijboon; Amst. 27: Kom d'r maar in, snijboon; Menschenw. 431: Waa's dá' veur 'n snaiboon?; bl. 162: F'rrek, waa's 't die snijboon? woedde Klaas Koome; Nw. School VI, 12; VIII, 247); een roar potdeksel (V.d. Water, 120); een fijne paling, een gladde, geslepene (17de eeuw Zuid-Nederl. en thans nog in Antw. Idiot. 2261: een slimme palingGa naar voetnoot2)); dat is een paling, iemand die zijn werk slecht doet, zich misdraagt (De Bo, 821), syn. van een rare vogel; verder in Noord-Nederland een (lekkere) druif (Kunstl. 6: God sal me 'n schaap gefe, dat is mijn ook 'n druif; bl. 110: Jij bent d'r toch ook 'n druif; II, 160; Köster Henke, 15: Wat is me dat voor een druif?; Nkr. VIII, 28 Febr. p. 4: Benje een haartje nou bedonderd, jij bent net zoo'n druif als ik); 'n fijne druif (O.K. 42); lekkere druif (D.H.L. 12; Lvl. 27); een | |
[pagina 186]
| |
fijne beschuit (een schijnheilige; Onderm. 62); een flauwe, vervelende bolus; een vuile taart, vuile vrouw of meisje (Waasch Idiot. 641); wat 'n peire! een fijne peire! (hebr. peri, vrucht, voortbrengsel, productGa naar voetnoot1); een stuk vreten (Falkl. VI, 131: Waarom had ze niet dadelijk ja gezeid, toen-ie 't vroeg - stom stuk vreten dat ze was!); een lief, lekker brok; roare siepel, rare Chinees (Molema, 562); enz. |
|