Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 180]
| |
zetten. De houding, die iemand daarbij aanneemt, maakt dat men hierbij van ‘hooge beenen’ spreekt. Zie Ndl. Wdb. II, 1306; VI, 1003; Molema, 527: Op hooge bijnen gong hij d'r hen, zooveel als: hij spoedde er zich met drift naar toe, met zekeren trots; of uit kwaadheid, b.v. om iets te beredderen, of: om rekenschap te eischen; Kalv. I, 53: Toen hij hier op hooge pooten heen kwam en over de herrie aan zijn deur klaagde; Sjof. 191: De kerel was op hooge pote naar den baas gegaan, had zich beklaagd, hij had geen onderkomen. |
|