Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 178]
| |
1860. Op zijn (of den) poot spelen,d.w.z. driftig worden, uitvaren, razen; oostfri. up sîn pôt spölen; eene in Noord- en Zuid-Nederland algemeen bekende uitdrukking; zie Harreb. II, 194; Nkr. II, 15 Maart, p. 3; 22 Maart, p. 4; 29 April, p. 6; III, 19 Dec., p. 4; VII, 29 Maart, p. 4; Ppl. 182; Sjof. 240; B.B. 148; Kalv. I, 149; V.v.d.D. 132; Kippev. II, 43; De Bo, 884 b; Schuermans, 501 b; Joos, 92; Waasch Idiot. 532 a; Antw. Idiot. 989; fri. op 'e poat spylje. Het is niet duidelijk wat men onder het znw. poot moet verstaan. Vergelijken we andere synonieme, op dezelfde wijze gevormde uitdrukkingen, als het fri.: hy spilet op 'e koker (de keel); hy spilet op 'e klompen; het gron. op zien klomp speulen (Molema, 206; 312); op de mondharp spelen (Harreb. II, 99 a; Molema, 269 a); op zijne liere spelen (De Bo, 631 b); op zijn zeefde (zeef) spelen (De Bo, 1420 b); op zijnen hiel spelen (Antw. Idiot. 1759); op zijn kloon (klomp) ruischen (wrijven; Antw. Idiot. 670), die alle beteekenen: uitvaren, slecht geluimd zijn, dan is het niet onwaarschijnlijk, dat we onder poot moeten verstaan hand, en de uitdr. op zijn poot spelen (Harrebomée, III, CXXIV b) moeten beschouwen als eene komische navolging, die eig. wil zeggen: met zijn handen spelen (vgl. Waasch Idiot. 631 a; Schuermans, 654 a; met zijnen kop (of zijn hoofd) spelen, koppig zijnGa naar voetnoot1), met de been spelen, het hazenpad kiezen (Rutten, 20), er met zijn poot op zitten (Harreb. II, 194 a), er opslaan; en vandaar: uitvaren, opspelen (zie no. 1730), opspannen (Antw. Idiot. 907), op 'e fûsten blieze, zooals de Friezen zeggenGa naar voetnoot2). |
|