Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1858. Poolshoogte nemen,d.i. zich op de hoogte stellen van, onderzoek doen naar eene zaak of een toestand (Harreb. II, 192; Dievenp. 120; B.B. 149), hetzelfde als hoogte nemen van iets (o.a. C. Wildsch. I, 125); eig. gezegd van een zeeman, die astronomisch berekent op welk een' graad van hoogte hij boven de kim is; Van Eijk I, 112; Winschooten, 195. Voor zeelieden, die zich in het noordelijk halfrond bevinden, is de aangewezen ster, wier hoogte zij voor de breedtebepaling moeten berekenen, de poolster, daar deze zich het dichtst bij de pool en altijd in de nabijheid van den meridiaan bevindt. Deze berekening geschiedde vroeger door middel van een graadboog, een vierkanten stok met graadverdeeling, waarlangs verschillende dwarshouten met vizieren aan beide einden konden geschoven worden, en die in gedaante en vooral in behandeling veel op een handof kruisboog geleekGa naar voetnoot1). Vandaar dat men het nemen van poolshoogte of het peilen van de zon met dit instrument noemt de sterren, de zon schieten; zie Ndl. Wdb. V, 504; VI, 1045 en vgl. het fri. poalshichte nimme. Hierbij behoort ook geen hoogte van iets kunnen krijgen, er niets van begrijpen. In op de hoogte zijn van iets, er alles van weten, goed ingelicht zijn, heeft ‘hoogte’ de bet. van staat, stand, graad van wetenschap (Ndl. Wdb. V, 1048). |
|