1856. In (zijn) pontificaal zijn,
d.w.z. op zijn best gekleed zijn; eig. gezegd van een bisschop, die in zijn pontificaal gewaad gekleed is, d.i. in zijn gewaad van Pontifex, d.i. opperpriester; vandaar ‘in (zijn) pontificaal zijn’, in zijn staatsiekleed zijn, zijn beste plunje aanhebben. Zie Coster, 467 vs. 367: Daar stondtse in haar pontificale volle krits; Brederoo II, 91 vs. 2228; Paffenr. 74: Datjese eens saegt in haer pontificael opgetoyt; Rusting, Volgeestige Werken, 1712, opdragt; Kluchtspel III, 140; Sewel, 646: Zy was in haar pontificaal (op haar best gekleed), she was very richly dress'd; Tuinman I, 20: Hy is in zyn Pontificaal, hy is gedoscht met zyn allerbeste klederen en çieraden; in het fr. en grand pontificat; fri. yn pontefekael wêze.