Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1854. Iemand (aan) den pols voelen.Eig. gezegd van den dokter, die een zieke den pols voelt, om te weten of hij koorts heeft of zwak is. Bij overdracht wordt dit gezegd, wanneer men iemands kennis of zijne gezindheid of voornemen wil te weten komen door hem uit te vragen, waarvoor ook iemand polsen (Westvl. puls(t)en van puls(t), pols, uithooren, ondertasten, Gron. puntjen) gebruikt wordt. Zie Halma, 512: Yemand de pols voelen of tasten, iemand uitvraagen of uithooren, sonder quelqu'un, l'examiner; polssen, onderzoeken, ondertasten, sonder, examiner; Waasch Idiot. 530 b; De Telegraaf, 18 Dec. 1914 (avondbl.), p. 1 k. 5: Maar daar onze verdediging in orde is, kan het ons niet interesseeren of de Duitschers ons aan den pols zullen voelen of niet. Bij Tuinman I, 314 en II, 98: ymand den pols tasten, dat ook voorkomt in Hooft's Brieven, 196; Huygens, Korenbl. II, 100; Pers, 161 b; 615 a naast iemands de pols ondertasten (Pers, 630 b); Afrik. iemand se pols voel of voel hoe iemand se pols klop of iemand pols. Het is ook mogelijk, dat we voor de verklaring van polsen moeten uitgaan van de beteekenis peilen, de hoogte van het water meten met een polsstokGa naar voetnoot4); vgl. lat. percontari, onderzoeken, vernemen, van contari, peilenGa naar voetnoot5) en iemand tintelen, eig. de | |
[pagina 176]
| |
diepte van eene wond peilen (Kiliaen: specillo tentare vulnus), dat in de 17de eeuw zeer gewoon was en thans nog in een gedeelte van Zuid-Nederland en in Braband gebruikt wordt (Schuermans, 726 a; Hoeufft, 601; De Jager, Frequ. I, 765). In het fri.: immen oan 'e pols fiele; immen polskje; fr. tâter le pouls à qqn; hd. jem. den Puls fühlen; eng. to feel a p.'s pulse. |
|