1849. Voor de poes (of de kat) zijn,
d.w.z. verloren zijn, eig. gezegd van een muis of een vogel, die een prooi voor de poes is, dus onherroepelijk verloren is; vgl. De Telegraaf, 16 Dec. 1914 (avondbl.), p. 1 k. 4: Men moet daar (in de loopgraven) 's nachts afgelost worden, anders is men voor de poes. Men riskeert daar zijn huid, maar 't is voor 't vaderland. Vgl. voor het garen zijn (jachtterm) en het Zuidnederlandsche hij is een vogel voor de kat (= verloren; Welters, 95 en vgl. Schuermans, 226 a; Waasch Idiot. 329 b; De Bo, 498 a en aldaar 201 b: voor de busse (kuiltje bij 't knikkeren) zijn, ongeneeslijk zijn, moeten sterven). Niet voor (of van) de poes zijn, d.i. geen kleinigheid zijn, niet eenvoudig, gemakkelijk zijn, niet mis zijn; syn. niet van de kat zijn (verouderd); vgl. Falkl. V, 206: Avonturen die lang niet voor de poes zijn; bl. 218: Deze vraag is lang niet voor de poes; Nw. School, III, 329: Maar 't (examen) is niet voor de poes. Je moet dóórzetten; Antw. Idiot. 984; Loquela, 398. Van personen: niet van geringe waarde zijn; niet gemakkelijk zijn, zijn man staan (vgl. V. Janus, 294; 296; Molema, 330 a; Nw. School, III, 293: Nee, dan is die Pool toch niet voor de poes); eig. gezegd van spijzen, die niet aan de kat gegeven worden, dus: geen spijs zijn, die men weggooit of aan de kat geeft; vgl. het fr. c'est de la bouillie pour les chats; hd. das ist für die Katze, dat is iets van weinig waarde, van weinig beteekenis; nd. vör de Hun'n gahn (kamen), te gronde gaan (Reuter, 49 b). Synoniem was: hij is voor de plank; -voor de pieren; Harreb. II, 187 b; 180 b; Ndl. Wdb. VII, 1792; 1793; Van Eijk II, 43; Nal. 42; zie no. 741.