1848. Poerem (of purim),
d.w.z. drukte, beweging, bluf. Eigenlijk het vroolijke feest, dat de Israëlieten jaarlijks op den 14den en 15den Adar (omstreeks Maart) vieren, het Purim (volgens Ester III, 7 naar pur ‘het lot’, omdat de dag der slachting door het lot bepaald was), ter herdenking van de verlossing van den boozen Haman, zooals in het boek Ester beschreven wordt. Vgl. Handelsblad, 6 Juni, p. 6 k. 5: Meneer Heijermans maakt nou nooit een beetje poerim, hè, zooals die andere baas van het tooneelspul; Kalv. II, 184: We maken er geen Poerim-drukte van; Kalv. I, 47: Een druk gekleurde en bebloemde majolica pot dat is Poerim-mooi. Zie Voorzanger en Polak, 243; Zeeman, 413 en over de onwaarschijnlijkheid van het verhaal de Leidsche Bijbelvertaling.