Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1840. Plechtanker,d.w.z. volgens Winschooten, 191: Een anker, dat men op de plegtGa naar voetnoot4) set, om gereed bij der hand te sijn: het beteekend ook bij uitneemendheid een swaar anker, dat men in de uiterste nood gebruikt: van de Latijnisten genaamd sacra anchora: want sacer somtijds oover groot beteekend: vide Lexica, oneigendlijk beteekend het plegtanker, de eenigste toeverlaat: gelijk de laatste teerpenning voor een reisiger’. Het woord komt in eigenlijken zin bij Kiliaen en in het Mnd. voor; in de overdrachtelijke beteekenis van uiterste redmiddel, noodanker (vgl. Ndl. Wdb. IX, 2074) lezen we het bij Hooft, Brieven, 243; 295; 419; Pers, 11 a; 865 b (plichtanker) en bij Van Effen, Spect. X, 80 en 126; zie ook Halma, 508: Plegtanker, toeverlaat, toevlugt, refuge, recours, appui; Harreb. I, 16; Nkr. IX, 30 Jan. p. 2: Onze Senaat is het plechtanker van het schip van staat en zorgt dat dit niet met alle winden mee gaat drijven; Haagsche Post, 30 Maart 1918, p. 877 k. 2: Den heer Van Kol speet | |
[pagina 168]
| |
het vooral dat het onrecht werd gepleegd door de grootste republiek (Amerika), de hoop en het plechtanker der democratie. Vgl. ook hij ligt voor zijn laatste anker of voor zijn plechtanker, het is slecht met hem gesteld, hij beproeft het laatste middel; zie Ndl. Wdb. II1, 495 en vgl. hd. vor dem letzten Anker liegen. |
|