Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 164]
| |
1832. Op een gloeiende plaat vallen,eig. als een druppel water op een gloeiende plaat vallen (Harreb. I, 158), ook dat valt op een gloeienden of heeten steenGa naar voetnoot1), d.w.z. er is groot gebrek of behoefte aan; eig. gebezigd van een verkwikkenden dronk, doch meestal van geld, hetwelk men ontvangt op een oogenblik, dat men er juist zeer om verlegen is, en dat spoedig weer op is. Vgl. Tuinman I, 116: Haast ziet men den bodem van eene haalkan, byzonderlyk, wanneer de drinker een vonk, of exteroog, in de keel, en grooten dorst heeft, zo dat het valt als op een heeten steen; zie ook bl. 122; Nkr. IX, 6 Maart p. 6: We hadden het zoo bitter, bitter noodig. Wat een mooie mantelpakken stuurde je niet! Wat een flinken regenmantel! Och, 't viel altijd op een gloeiende plaat. |
|