Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1831. Op de pit leunenGa naar eind1831beteekent klaploopen; in de tooneeltaal: voorschot op tractement vragen, nl. aan het donkere kantoortje in den voormaligen Stadsschouwburg te Amsterdam, waar altijd een lamp brandde; maar ook: over de lamp van den souffleur gebogen zijn, ieder woord afwachten, op den souffleur spelen, pittenGa naar voetnoot3); vgl. M.z.A. 97: Kerel! je moet mij uit den brand helpen; ik moet op de pit leunen, - 'k heb geen cent meer in huis; doe jij me pleizier en maak, dat ik voorschot krijg; De Amsterdammer, 8 Nov. 1914, p. 7 k 1: Hoewel ze geen bliksem van hun rol kenden en bar op de pit leunden; Handelsblad, 5 Januari 1920 (A), p. 1 k. 4: We spelen vanavond ‘Rooie Sien’ deelde men ons mede en al zullen de invallers ook op de pit moeten leunen, we spelen; 26 Mei 1918, p. 6 k. 5: ‘Pitten’ jongmensch, legt de eerste acteur uit ten behoeve van zijn minder goed ingelichten collega, ‘pitten’, jongmensch, is het vermoeden hoe je rol wel zou kunnen wezen en voor de rest drijven op den souffleurGa naar voetnoot4); Onze Volkstaal III, 254: Op de pit leunen, ieder woord van den souffleur afwachten. Zie no. 1322. |
|