Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1820. Pietje de voorste,hetzelfde als haantje de voorste (no. 751); fri. pytsje-de-foarste. Vgl. C. Wildsch. VI, 66: Zotte gezelschappen, waarin jij altoos pietje de voorste waart. Het is niet noodig voor de verklaring van deze uitdr. te denken aan de driftige natuur van den apostel PetrusGa naar voetnoot3), die nooit Pietje wordt genoemd; we hebben in Pietje niet anders te zien dan een gewonen jongensnaam evenals in een heele Piet (fri. in hele pyt), Piet Snot, Pietje Rechtuit, Pietje Vliegop, Piet Lut, Piet zoenGa naar voetnoot4), Zwarte Piet, Pietje of Hansken Pek (= Heintje Pik), Jan, Piet en Klaas (Jan en alleman; Afrik. Piet, Poul en Klaas), Pietje de dood (De Bo, 852; Antw. Idiot. 513 b; 517 b); enz. In Oud-Beierland spreekt men van een Fijchie (verkleinw. van Fya, Sophia) de voorsteGa naar voetnoot5). |
|