1813. In den piepzak zitten,
d.w.z. in de benauwdheid zitten, in angst zitten, in de rats zitten (zie aldaar). De uitdr. dateert uit 't midden der 19de eeuw. Onder piepzak verstaat men ‘koffie met melk en suiker door elkaar gekookt’ (Boekenoogen, 747). Vgl. Diamst. 388: Als zij 'r ziek van wordt, dan zit je heelemaal in de piepzak; Het Volk, 12 Juli 1913, p. 9 k. 3: Hij zat wel een beetje in den piepzak met zijn arrestatie; 17 Juni 1913, p. 2 k. 4: Duymaer in de piepzak; Nkr. VI, 21 Dec. p. 6: O, ze zitten in den piepzak, al het lieve tuig van rechts. In het Ndl. Wdb. XII, 1554 en Tijdschrift XXXIX, 153 wordt gedacht aan pijpzak, doedelzak, ‘daar de doedelzak bij 't bespelen samengedrukt wordt en wie daarin zit het dus benauwd moet hebben’. Zie no. 1590.