Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1812. Piepjong zijn,d.w.z. zeer jong zijn; eig. gezegd van vogels, die nog zoo jong zijn, dat ze nog maar kunnen piepen; vgl. het bij Kil. vermelde kriephinnekenGa naar voetnoot3) en piepgans, piepkuiken. Zie Halma, 503: Piepjong, bijv. w. heel jong, fort jeune; Sewel, 637: Piep-jong, een piep-jong meisje, a very young girl; vlg. Van Effen, Spect. VI, 111: De moeder en de oudste dogter waren in 't zwart, en de ander, die nog piep jong is, in het donker bruin gekleed; Molema, 323: piepjonk, te jong om te trouwen; eig. nog in 't nest liggen te piepen; fri. piipjong; nd. piepjung. |
|